De ABCD-organisatie aan boord van marineschepen is heel erg belangrijk. Elk bemanningslid, onafhankelijk van het dienstvak, kreeg een ABCD opleiding alvorens aan boord van een schip geplaatst te worden. ABCD stond voor:
Atomische, Biologische en Chemische oorlogsvoering en de Damage Control (scheepsbeveiliging).
Later werd dit omgezet in NBCD, waarbij Atomische werd omgezet naar Nucleare.
Het doel van de ABCD-beveiliging (ik blijf het maar gewoon ABCD noemen) is de offensieve kracht van het schip zoveel mogelijk te behouden en verder het schip en haar opvarenden zoveel mogelijk te beschermen tegen de gevolgen van strijdmiddelen (bijv. granaten, bommen, torpedo’s, mijnen, gas en straling) en andere gevaren (bijv. aanvaring en brand).
Behoud van het schip betekent:
- behoud van de strijdvaardigheid.
Het schip moet zo lang mogelijk gebruik kunnen blijven maken van de bewapening en in het geval van een vliegkampschip gebruik kunnen blijven maken van het starten en oplanden van de vliegtuigen. Herstel en hulpverlening aan de vuurleiding en het vliegbedrijf heeft altijd voorrang. Vliegtuigen kunnen zeer moeilijk starten en landen bij een slagzij van meer dan 2 graden. Het systeem van overpompen van de vloeistoffen, zoals stookolie, benzine, kerosine en drinkwater, aan boord vanuit de ene tank naar de andere is dus heel belangrijk om slagzij te voorkomen of te beperken.
Het schip is zeewaardig zolang het voldoende drijfvermogen, stabiliteit en verband bezit. Deze eigenschappen hangen weer nauw samen met de waterdichte indeling, scheepcontructie en de verdeling van het gewicht aan boord. Zoals hierboven al aangehaald kan dit door middel van het verplaatsen van o.a. vloeistoffen verdeeld worden over het schip.
- behoud van de voortstuwing en bestuurbaarheid.
Het in bedrijf houden van de machinekamers voor de voortstuwing, het opwekken van elektriciteit en behoud van de stuurinrichting zijn een voorwaarde voor het behoud en gebruik van het schip. Als het schip geen vaart kan lopen of niet meer kan manoeuvreren is het vliegbedrijf geheel uitgeschakeld en het schip een eenvoudige prooi voor de vijand.
Het is dus van groot belang dat alle opvarenden weten wat te doen bij brand en schade ten gevolge van oorlogshandelingen of aanvaring. Iedereen moet dus weten waar de brandblusmiddelen zich bevinden en hoe daarmee moet worden omgegaan. Er waren echter wel speciale brandploegen aanwezig voor het schip en ten behoeve van
de vliegdienst op het vliegdek. Ook diende iedereen te weten waar de materialen voor herstel zich bevonden en hoe deze gebruikt dienden te worden om bijvoorbeeld een lekkage, na beschadging van de scheepswand, te dichten
(foto 0075
Zeer belangrijk waren dus de grondbeginselen van de ABCD-beveiliging en de indeling van het schip te kennen.
Als spil in de ABCD-beveiliging was er de ABCD-centrale met een 24-uurs bezetting. Aan het hoofd stond de ABCD-officier, meestal het hoofd machinekamer. Het schip was verder verdeeld in secties met sectieposten en sectieploegen en verder waren er nog mootploegen en lekdienstploegen (o.a. voor het overpompen van de vloeistoffen aan boord zoals eerder beschreven) en het leegpompen van ondergelopen ruimtes. Elk schip had zijn eigen indeling, afhankelijk van het type schip. Het vliegkampschip was verdeeld in 3 secties en 1 afzonderlijke sectie voor het vliegdek en hangar. Een kruiser was bijv. verdeeld in 3 secties en een onderzeebootjager in 2 secties. De machinekamers vielen buiten de secties.
De ABCD-officier beschikte aan boord van het vliegkampschip over enkele assistenten, zoals:
De lekdienstoffcier: is de officier die de leiding heeft over de lekdienstorganisatie, welke zorg draagt voor schakelen van brandblus-, sproei-, onderwaterzet-, zuiglens-, stookolie-, transport- en andere lekdienstsystemen. Het nemen van maatregelen aangaande stabiliteit, het drijfvermogen, de slagzij en trim. Het in overleg met de HMK (hoofd machinekamer) overpompen van stookolie, dieselolie, benzine, kerosine en drinkwater. Hoe intensief dat kon zijn begrijp je als je de indeling van het schip ziet met de vele tanks en nog veel meer (handbediende) afsluiters.
De monitorofficier: is de officier van elektrotechnische dienst, zijn alarmpost is in de ABCD-centrale of directe omgeving daarvan. Aan boord van de Doorman bevond zich het hoofdschakelbord naast de ABCD-centrale en was er een open verbinding tussen deze twee ruimtes. Hij is belast met het inrichten van ontsmettingsstations, controle en distributie van radiologische instrumenten. Het detecteren en beoordelen van ABC
besmettingen en de door het personeel ontvangen stralingsdosis of opgelopen gasbesmetting.
De sectiehoofden: is een officier cq onderofficier die is belast met de daadwerkelijke leiding in een sectie. Hij is verantwoordelijk voor het uitvoeren en controleren van de sluit- en gastoestanden, beschermingsmaatregelen tegen brand, averij en ABC-strijdmiddelen. Het nemen van maatregelen bij brand en averij en het plotten van de schade. Hij heeft tot zijn beschikking een sectieploeg en twee of meer mootploegen.De mootploegen worden voornamelijk samengesteld uit technisch personeel.
Scheepsventilatie.
Belangrijk voor het leven en werken aan boord is de ventilatie. Onder het H-dek kan men niet even een raam of deur open zetten. Dit ventilatiesysteem kan ook een gevaar vormen bij een aanval met ABC-wapens, waarbij besmette lucht in het schip gepompt zou worden. We kunnen echter niet zonder een goed ventilatiesysteem welke zorgt voor de aanvoer van verse lucht en het afzuigen van verbruikte lucht en de afvoer van schadelijke dampen. Bij een ABC-wapen aanval is er het oranje sluiten. In het schip werd dan een groot gedeelte hermetisch van de buitenlucht afgesloten en dit deel noemt men de gascitadel. In dit deel moet de lucht dan zo goed mogelijk benut worden door het rond te pompen, de recirculatie van de lucht. In de machinekamers is er het probleem van overdruk die zoveel mogelijk behouden moet blijven en verder bepaalde ruimten waar apparatuur veel warmte cq schadelijke gassen afgeeft en de afvoer zeer belangrijk blijft.
Ventilatieleidingen liepen ook door waterdichte schotten of dekken. Daarom moesten deze bij de doorvoering waterdicht kunnen worden afgesloten door middel van een waterdichte schuif. Alle in- en uitlaatopeningen moeten gasdicht kunnen worden afgesloten. Het systeem moet een installatie bevatten, waarmee door gasfilters buitenlucht kan worden aangezogen. Bij brand is er het gevaar van aanwakkeren door toegevoerde lucht of versprijding van de brand via de afvoerkanalen. In veel ventilatieleidingen zijn dan ook vlamwerende roosters aangebracht. In geval van brand kon men vanaf het hoofdschakelbord, in de betreffende groep compartimenten, de ventilatie uitschakelen.
Brandbestrijding.
Zoals op de Karel Doorman is ondervonden is er ook buiten gevechtssituaties het gevaar van brand. Het is van het grootste belang om op een schip een brand klein te houden en zo snel mogelijk te blussen of het beperkt te houden tot een klein deel van het schip. Er was daarom veel brandblusmateriaal aan boord, een brandweerploeg en regelmatig oefening brand. Door dit laatste was er een goede geoefendheid maar ook een houding van het zal wel weer een oefening zijn. De brandblusopleiding bij de grote oliebak staat me nog goed voor de geest.
Samen met een maat, de een met het waaierscherm en de ander met de nevelstraal, langzaam vooruit schuifelen tot je met je voeten tegen een opstaande rand kwam. Je stond dan tot op een tiental centimeters voor een grote bak met olie die in brand was gestoken. Je leerde hierbij vertrouwen op het waaierscherm dat je beschermde tegen hitte, rook en vlammen.
(foto 3008)
Door het schip liep de hoofdbrandblusleiding die constant onder druk werd gehouden. Hierop waren diverse aftakkingen aangebracht waarop men een brandslang kon bevestigen. De hangar had een sprenkler-installatie. Ik dacht dat we aan boord van de Doorman drie grote brandbluspompen hadden staan in compartimenten onder de waterlijn, zodat er al een natuurlijke waterdruk op de pompen stond. Via diverse afsluiters waren er noodverbindingen te maken bij beschadiging van de hoofdbrandblusleiding. Zoals ook bij de elektra waren er voor brandblusleidingen schotdoorvoeringen aangebracht in de waterdichte hoofdschotten of spanten.
Bij het blussen van een brand met water aan boord ontstaat een nieuw gevaar. Je kan door veel water in compartimenten te spuiten de stabiliteit of het drijfvermogen negatief beïnvloeden. Belangrijk is dan de lensinstallatie, zodat het bluswater ook weer kan worden afgevoerd. Zowel voor het blussen van brand als voor de afvoer waren er de verplaatsbare noodpompen.
Voor bescherming tegen het inademen van rook en vergiftigde lucht waren er het rookmasker en de persluchtapparatuur.
(foto 0076)
Noodherstellingen.
Er is al eerder gesteld dat een van de taken van het ABCD-personeel het “herstellen van schade” is. Herstellen van schade zal direct moeten gebeuren en dit betekent dat tijdens een gevecht reeds moet worden gerepareerd. Vooral als het schade is waardoor water het schip binnendringt. Er kan ook andere schade ontstaan ten nadele van het scheepsverband, bijvoorbeeld beschadiging van schotten en dekken, ontwrichting van deuren en luiken.
(foto 0077)
Opdat de averij-herstellingsploegen hun werk naar behoren kunnen uitvoeren is er veel en uiteenlopend materiaal aan boord. Op het schip zelf zijn ook veel bruikbare materialen voorhanden zoals, matrassen, kussens, matten, roosters etc. Er is echter ook speciaal materiaal aanwezig, bestaande uit kleine en grote materialen. De kleine zijn opgeborgen in de zogenaamde ABCD-kasten, waarin zich ook het gereedschap bevindt. De grote materialen zijn opgeslagen in de directe omgeving van de ABCD-kasten. Dit waren over het algemeen de zijgangen van de whalegang op het H-dek.
(foto 0078)
In de kasten zat het kleinere materiaal zoals mastkrammen, ketelklemmen, blinde flenzen met rubber pakking, zeildoek in rollen, keggen, schiemansgaren, draadnagels etc. Het gereedschap bestond uit onder andere houten en stalen hamers, boom- en handzaag, bijl, staaflampen, koevoet etc. Het grotere materiaal bestond uit palen en planken van hout in verschillende diktes en met een lengte van 5 meter, ook waren er delen voorzien van mes en groef. Verder schoorborden in diverse maten en grote en kleine houten keggen in de vormen rond, vierkant en rechthoekig.
(foto 0079)
Iedere opvarende moest dit materiaal kunnen gebruiken en weten hoe er mee moest worden omgegaan. De averij-herstellingsploegen werkten op de plaats van de schade, bijvoorbeeld in een compartiment op het J-dek waar de waterlijn liep. Er werd dan naar boven “gepraaid” wat nodig was. Het personeel opgesteld bij de materialen moesten dan het juiste materiaal overhandigen. Ook werden de maten doorgegeven en moest men op het H-dek de houten delen op maat zagen.
(foto 0080)
Dit betrof bijna altijd noodherstelwerk. Na de gevechtshandelingen kon men overgaan tot een meer definitief herstel van de schade waarbij men bijvoorbeeld gebruik kon maken van lasapparatuur en ander zwaar gereedschap. Hierbij werd ook gebruik gemaakt van het zogenaamde “cordobond” een kunststof in vloeibare vorm versterkt met glasvezel en van een schiethamer een zogenaamd “cox-gun” waarmee men grote bouten met schroefdraad in de scheepshuis of schotten kon schieten.
(foto 0081)
Kleinere scherfgaten kunnen gedicht worden door de houten proppen of keggen, iets grotere door de splinterbakken en de nog grotere gaten door matrassen en een schoorbord. Hiervoor waren de stut- en schooropstellingen noodzakelijk. Niet alleen voor het dichten van gaten maar ter ondersteuning bij de beschadigde constructie van het schip, maar ook ter ondersteuning van het dek (plafond) van een daarboven gelegen en onder water gelopen compartiment.
(foto 0082)
De elektrische installatie.
Elektrische energie wordt aan boord van een schip zo veelvuldig gebruikt, dat deze onverbrekelijk is verbonden met de gevechtskracht van het schip. Denk daarbij aan de besturing van de kanons, de radars, de stuurinrichting, de lenspompen etc.
De organisatie van de elektrotechnische dienst aan boord dient zodanig te zijn, dat deze zich niet beperkt tot het herstellen van schade, maar vooral het wegvallen van energie wordt voorkomen.
Voor dit doel dienen de volgende maatregelen te zijn genomen:
- A. meerdere elektrische energiebronnen (generatoren);
- B. het scheiden van het elektrische net tijdens acties in meerdere onafhankelijke gedeelten;
- C. het kiezen van de voeding van de apparaten en de machines uit meerdere netgedeelten;
- D. de averij-installatie.
Meerdere elektrische energiebronnen.
Deze bestaan uit turbogeneratoren en dieselgeneratoren. De turbogeneratoren worden aangedreven door stoom uit de ketels, terwijl de dieselgeneratoren worden aangedreven door dieselmotoren. Deze dieselgeneratoren zorgden ook voor de elektrische energie wanneer de ketels buiten gebruik waren.
De kruisers waren voorzien van 4 turbo- en 4 dieselgeneratoren. De jagers van de “Friesland-klasse waren voorzien van 2 turbo- en 1 dieselgenerator terwijl de Karel Doorman was voorzien van 4 turbo- en 2 dieselgeneratoren. Mocht een van de generatoren zijn uitgevallen door schade of een defect, dan konden de anderen de energievoorziening overnemen. Wel was het dan noodzakelijk om minder belangrijke afnemers uit te schakelen. Vooral die apparatuur die niet direct van belang zijn voor gevechtshandelingen zoals gedeelten van de ventilatie, verlichting en verwarming van hutten etc.
Het scheiden van het elektrisch net in onafhankelijke delen.
Aan boord van de kruisers en de jagers van de “Friesland-klasse” gebeurde dit door middel van sectiekasten die omschakelbaar waren. Door middel van een signaallampje werd aangegeven of de stroom kwam van het hoofdschakelbord achter of voor. Een sectiekast voorzag meestal een groep verbruikers in een bepaalde moot en soms ook slechts een verbruiker, bijvoorbeeld een geschutstoren. Op de Karel Doorman was dit slechts mogelijk voor de belangrijkste verbruikers, die daartoe waren voorzien van een omschakelaar ter plaatse.
De averij-installatie.
Indien het elektrische net zodanig was beschadigd dat via de vast aangelegde installaties geen elektrische energie meer kon worden overgebracht, kon men aan boord van verschillende schepen met soepele rubber kabels deze beschadigde delen overbruggen. De rubber kabels kon men verbinden via noodklemmenkasten, noodaansluitkasten, schotdoorvoeringen en verplaatsbare veiligheidskasten.
Dergelijke installaties waren bijvoorbeeld aan boord van de kruisers en de Karel Doorman.
Gegevens ontleend aan het destijds gebruikte cursusboek “De grondbeginselen van de ABCD-beveiliging.”
Er werd ook een boekwerkje ingestuurd met daarin kontrolelijsten, onder andere voor de onder-officier van de wacht in de NBCD-centrale.
|